Met Sonore en Chaos of the Haunted Spire trok het festival Chicago Jazz Connection voor de avond in Trix radicaal de kaart van de improvisatie met een internationaal allstartrio en een Belgisch duo dat voor de gelegenheid uitgebreid werd tot een kwartet.
Voor de avond in Trix werden de rollen omgedraaid. Waar bij de vorige concerten van Chicago Jazz Connection er steeds een Belgisch “voorprogramma” was bij een Amerikaans “hoofdprogramma”, werd de goed gevulde bar van Trix getrakteerd op een optreden met een “aftershow”, al werd dat niet weerspiegeld in de duur van de sets. Beide optredens klokten af net onder het uur, maar de manier waarop dat beleefd werd, was wel erg verschillend.
Sonore liet het publiek schijnbaar bewust wat op z’n honger zitten. De set die Mats Gustafsson, Ken Vandermark en Peter Brötzmann hadden neergelegd (hoewel neergesmeten soms eens beter woord leek) was van die aard dat het publiek er nog lang geen genoeg van had. Nochtans hadden de drie rietherauten van de vrije improvisatie het hele scala aan klanken en emoties al in alle richtingen opengetrokken. Louter akoestische, apocalyptische en Teutoonse klankerupties waarvan de volumes elke norm overschreden, gingen vergezeld van momenten van haast innig samenspel, koraalachtige eensgezindheid en een geluid dat tot op de kleine details terugplooide. Het opmerkelijke was dat die extremen niet als dusdanig overkwamen, alle uitersten werden geïntegreerd in een muzikaal verloop dat heel vanzelfsprekend aandeed en waarbij iedereen zijn eigen inbreng had.
Deze individualiteit binnen een homogeen geheel blijft een van de opmerkelijkste eigenschappen van Sonore. Extra leuk bij hun optredens is dat de persoonlijke benadering van de muzikanten niet alleen te horen, maar ook te zien is waarbij vooral baritonspeler Mats Gustafsson het optreden heel intens beleeft. Zwetend als een paard en met gesloten ogen suggereerden zijn grimassen en gelaatstrekken dat elke noot van zijn kompanen hem fysiek pijn deed (wat gelet op de soms vermorzelende volumes nog niet zo denkbeeldig is als het lijkt). Van de drie was hij ook opnieuw de meest fysieke speler. Dit werd overduidelijk wanneer hij zijn bariton stotterend machinegeweerritmes, openscheurende klankmassa’s of andere getormenteerde barbarij liet uitbraken. Evenzeer kon hij een warme baspartij neerleggen of ronddansen in de hoogte, waarbij hij zelfs kon versmelten met Vandermarks klarinet.
Vandermark van zijn kant leek de muziek wat rationeler en zelfs afwachtend te benaderen. Zonder de verpletterende energie van zijn Scandinavische collega was hij als vanouds de uitgesproken melodicus van het trio die, wanneer hij in de effecten schoot, niet de dynamische ontwikkeling van zijn collega’s liet horen, maar wel iedereen van antwoord kon dienen en bijsturen.
Ouderdomsdeken Brötzmann was speltechnisch beter in conditie dan op de laatste release van het drietal. Meer dan op ‘Cafe Oto/London’ kon hij meeschuiven met zijn collega’s en de muziek mee kleuren, waarbij hij zijn jongere tegenspelers zelfs een enkele keer op vingers leek te tikken toen die zich in een zachte passage wilden nestelen. Brötzmann had andere plannen en blies Vandermark en Gustafsson meteen terug bij de les. Dat dit geen zwaktebod was, mocht later blijken uit de rest van de set waar de Duitser wel kon en wilde terugplooien naar het fijnere werk.
Met drie verschillende persoonlijkheden stond in Trix de deur weer wagenwijd open voor absolute, vrij geïmproviseerde polyfonie waarbij iedereen zijn eigen territorium had. Wanneer dit gelaagde spelconcept opgeblazen werd tot monumentale proporties was het daarentegen soms moeilijk een onderscheid te maken tussen de individuele muzikanten, waarmee nog maar eens de continue overgang tussen individualiteit en groepsgeluid uitgebuit werd.
Toch waren de sterkste momenten van het optreden vooral te noteren in de duo’s die uit het trio gedistilleerd werden. Het beweeglijk cirkelen van Vandermark op klarinet en Brötzmann op tenor liet horen welke souplesse de muzikanten in huis hadden, net als het reeds aangehaalde versmelten van Gustafssons bariton met Vandermarks klarinet.
Nog sterker werd de tweespraak in het tweede stuk van de set met Brötzmann op klarinet en Vandermark en Gustafsson beiden op baritonsax. Zelden klonken deze laatste twee meer compatibel. Vandermark koos voor zijn meer zangerige, beweeglijke lijn, waarmee hij zowel een dankbare tegenspeler als “slachtoffer” werd voor Gustafsson die nu eens zachtjes achter zijn collega bleef zitten, om er daarna dynamisch langs alle kanten voorbij te vliegen of hem als een kwelduivel op de schouder te gaan zitten.
Het duo van Vandermark en Brötzmann dat erop volgde, was dan weer een toonbeeld van hoe nauw muzikanten bij elkaar kunnen aansluiten. Vanuit een zangerige passage schoven de twee op naar trillers om daarna, opnieuw gezamenlijk, een versnelling hoger te schakelen en zich in het overblazen te storten. Dat ze niet te beroerd waren om ook op hun stappen terug te keren onderstreepte nogmaals de muzikale ambities van Sonore en de rijke verhaallijn die het trio in Trix breed uitrolde.
Op papier had het Belgische Chaos of the Haunted Spire ook de mogelijkheden in huis om een gelijkaardig discours op te bouwen. Wat doorgaans een duo is van Teun Verbruggen en Andrew Claes op drums, sax en elektronica, werd uitgebreid tot een kwartet met Pierre Vervloesem op basgitaar en Jurgen Desmet (Sickboy) op extra pieps en blieps. De invloed van deze laatste twee was meteen duidelijk voelbaar. Het vrije basgeluid van Vervloesem en de flipperende elektronica van Desmet goten een sterk bepalende Bill Lawell goes Star Wars saus over het optreden.
Jammer genoeg was er maar weinig dat onder deze saus uit kon kruipen. De bas zorgde voor vage dubreferenties, maar dan zonder de driedimensionale auditieve ruimte die deze muziek zo mysterieus maakt. De vrije uithalen van Claes op altsax en EWI en grooves of het vrije spel van Verbruggen bleven zachte rimpelingen die weinig impact hadden op het geheel. Met de bescheiden invloed die de sowieso al beperkte muzikale voorzetten en koerswijzigingen genereerden, bleef het geluid gevangen in een zompige en wollige bubbel. Zo werd het optreden al snel een vlakke, haast onverschillige bedoening met weinig evolutie in de intensiteit.
De beelden die vj Natalie Meeusen live mixte, brachten weinig soelaas. Hoewel soms mooi om te zien, kon zoals wel vaker de vraag gesteld worden naar de noodzakelijkheid ervan. Soms leken de visuals los te staan van de muziek, terwijl ze op andere momenten vaag aansluiting vonden. In beide gevallen vormden ze echter geen meerwaarde.
Het optreden van Chaos of the Haunted Spire was dan ook teleurstellend, zeker tegen de achtergrond van het werk dat de muzikanten in andere constellaties (Othin Spake, Hamster Axis of the One-Click Panther, X-Legged Sally en Sickboy zelf) lieten horen. De gevaren van improv? Mogelijk, maar dat vrije improvisatie geen excuus mag zijn om een uur lang rond te dobberen, had het publiek een setje eerder kunnen horen.